Vechten tegen tranen? Of laten lopen?

Terwijl de verdoving inwerkt, heb ik een flashback naar de intensive care. Jaren geleden zwol door een allergische reactie mijn keel op. Ik vraag de tandarts of mijn keel nou alleen maar dik vóelt of dat het echt dik ís. “Het voelt alleen zo”, zegt ze. Ik word rustiger, maar zodra ze begint te boren, lopen de tranen over m’n wangen. Ze stopt en vraagt hoe het gaat. Als ik het uitleg, zegt ze dat ze het vervelend voor me vindt dat ik me opgelaten voel. Maar ik voel me niet opgelaten!

Ik heb allang geleerd dat als ik gespannen ben, ik niet tegen m’n tranen moet vechten. Lekker laten lopen en dan ontspan ik vanzelf. Dit is niet de eerste dokter die mijn tranen ziet. Ik vind het niet erg om verdrietig te zijn. Gek toch, dat de mensen om mij heen dat zo vaak niet snappen. Of eigenlijk… begrijp ik dat wel:

Verschillende soorten verdriet

Ik herken in mijn leven twee soorten tranen. Als ze komen omdat ik spanning loslaat, ‘oude shit’ verwerk of huil van ontroering, zijn dat fijne tranen. In dat verdriet voel ik heel veel liefde. Een paar jaar geleden stond mijn leven op zijn kop en huilde ik een half jaar lang elke dag. Mensen die mij na die periode weer eens tegenkwamen, herkenden me niet meer. Mijn gezicht was zo veranderd, zo veel ronder en zachter geworden door al het loslaten van spanning.

Maar als ik huil omdat ik vastzit in een oud verhaal in mijn hoofd, een hardnekkig scriptje over hoe de wereld en ikzelf in elkaar moeten zitten, dan is het anders. Want als ik me verzet tegen de werkelijkheid, dan is het huilen vervelend. Dan voel ik daarin geen liefde maar angst. Het lucht niet op, mijn lijf is niet ontspannen en ik word alleen maar doodmoe. Ik heb dit heel soms nog, en dan realiseer ik me: o ja, dit is geen fijn verdriet.

De tandartstruc: neuriën!

Terug naar de tandarts. De tranen nemen de spanning niet helemaal weg. Kennelijk is het ook verdriet van de tweede categorie. Waarschijnlijk zijn er gedachten als ‘déze tandarts mag niet uitschieten met de boor!’. Ik haal een andere truc uit de kast: neuriën. Het maakt niet uit wát, iets bestaands of een verzonnen melodietje. Al is het maar twee tonen omhoog en weer naar beneden. Het helpt: mijn adem en hartslag zakken snel.

Normaal gesproken zou mijn Innerlijke Criticus hier wel een mening over hebben: ‘Ben je nou echt aan het neuriën bij de tandarts? Dat is toch ráár?!’. Maar als de nood hoog genoeg is houdt-ie zijn mond. Dan geldt het motto: whatever works. Sindsdien zeg ik bij een tandartsbezoek – en ook bij de gynaecoloog – meteen aan het begin dat ik misschien wel ga huilen of neuriën, en dat dat voor mij goed werkt.

Angst omarmen?

En wat nou zo opvallend is: ik vind het niet erg om verdrietig te zijn, maar haal alle trucs uit de kast om niet bang te hoeven zijn. Zou ik de angst ooit ook kunnen omarmen?